De naam zegt het al: water en land. Dit land is bevochten op het water. Het bevat de beroemdste droogmakerijen van Nederland, waar toeristen van over de hele wereld naar komen kijken: de Beemster (Unesco-werelderfgoed), de Purmer, de Wijde Wormer. Het is een aaneenschakeling van polders, waar het waterpeil wordt gereguleerd met sluizen en gemalen. In dit laaggelegen land werd het 'poldermodel' uitgevonden, omdat de bewoners van oudsher moesten samenwerken om droge voeten te houden.
Toch is dat niet altijd zo geweest. Toen de eerste pioniers in de 10e-11e eeuw vanaf de hooggelegen strandwallen bij de Noordzeekust het veengebied van Holland introkken, lag daar een dik veenpakket dat weliswaar drassig was, maar wel enkele meters uitstak boven zeeniveau. Het veen werd doorsneden door kronkelende veenriviertjes als de Bamestra, Ye en Gispe, die het water afvoerden naar het Almere. Dat was het zoete binnenmeer op de plek waar later de Zuiderzee ontstond.
Het land kwam pas laag te liggen toen de pioniers het veen ontgonnen: ze groeven sloten om het water weg te laten stromen, om de grond geschikt te maken voor akkerbouw. Dat had tot gevolg dat het veen oxideerde en de bodem ernstig daalde. Tegelijkertijd steeg in die tijd de zeespiegel. Het werd steeds moeilijker om het (regen)water het land uit te krijgen. Elke storm had een stormvloed tot gevolg.
Het antwoord was: dijken opwerpen langs sloten en meren, dammen en keersluizen aanleggen in veenriviertjes. En toen de technische mogelijkheden toenamen: sluizen bouwen om boten door de dammen te laten, molens bouwen om het water weg te pompen. Het werd mogelijk om land terug te winnen op het water.