
Elisabeth ‘Betje’ Wolff werd op 24 juli 1738 in Vlissingen geboren. Het bleek al snel dat ze een getalenteerd schrijfster was, maar haar familie was niet in kunst geïnteresseerd. Betje veroorzaakte een schandaal door er met de onbemiddelde Matthijs Gargon, een vaandrig op halve soldij, een paar dagen vandoor te gaan. Zij raakte in Vlissingen in een isolement.
Vier jaar later werd ze uitgehuwelijkt aan een ruim dertig jaar oudere dominee uit de Middenbeemster, Adrianus Wolff. In 1759 kwam Betje in de pastorie in de Beemster te wonen.
Vooral schrijven werd een geliefde bezigheid, in het speciaal voor haar gebouwde kamertje ‘Kipperust’. Ze schreef vertalingen en gedichten. Toen Adrianus Wolff in 1777 overleed, kwam Betjes vriendin Aagje Deken bij haar in huis. Niet lang daarna vertrokken ze naar De Rijp.
Betje Wolff en Aagje Deken
Betje Wolff en Aagje Deken
Aagje ontving uit haar familie een erfenis en de twee vriendinnen kochten toen in Beverwijk het huis ‘Lommerlust’. Hier schreven zij de briefroman ‘Sara Burgerhart’ (1782).
In 1786 besloten Betje Wolff en Aagje Deken, uit angst voor de dreigende revolutie, naar Frankrijk te vluchten. De volgende jaren verliepen teleurstellend en de dames raakten in de vergetelheid. Hun vermogen in Nederland werd slecht beheerd en in 1797 keerden ze terug naar Nederland.
Teleurgesteld trokken ze zich terug op hun kamer in Den Haag. In 1804 stierf Betje Wolff en negen dagen later overleed ook Aagje Deken.
Bron: Historisch Genootschap Beemster.